Afrikaanse overgangsrituelen

 

                            Volverwachting opkijkend naar het leven, Kameroen 2010
                                                                                 (Foto H.M. Leyten )

De term Rites de Passage (in het Engels: Rites of Passage) is ontleend aan het gelijknamige boek van de Franse hoogleraar antropologie Arnold van Gennep uit 1908. Hij heeft de theorie ontwikkeld van de overgangsrituelen in het leven van de mens. Een voorbeeld hiervan speelt zich af rond de voordeur van een huis of kerk (of moskee, synagoge, tempel) of de ingang van een modern kantoorgebouw. Geen vreemdeling kan zonder meer naar binnen lopen. Hij zal moeten aanbellen (of kloppen, of op een andere manier zijn aanwezigheid kenbaar maken); hij moet wachten tot iemand hem vraagt wat hij komt doen (receptionist, visitekaartje afgeven) en hem binnenlaat (welkom heet). Hij zet zijn hoed af, doet zijn jas uit, doet (in sommige culturen) zijn schoenen uit, wast (in sommige culturen) zijn handen. Daarmee laat hij alles wat tot ‘buiten’ hoort (zoals straatvuil, vijandschap, kou en regen, het profane en wereldse) achter zich en maakt zich op om de ‘veiligheid’(gezelligheid, het sacrale) binnen te stappen. De voordeur krijgt symbolische betekenis: hij markeert de overgang van buiten naar binnen, hij markeert het verschil tussen gevaar en veiligheid, tussen ‘hen’ en ‘ons’. Vroeger werd de voordeur tijdens de bouw geheiligd door het brengen van een offer, door het sprenkelen van gewijd water, door het begraven van een muntstuk onder de dorpel. De dorpel zelf was vaak hoog, om bij overstroming het water tegen te houden. Om te voorkomen dat de bruid die voor het eerst het huis van haar bruidegom binnenging, zou struikelen over de hoge dorpel (een slecht voorteken!), droeg de bruidegom haar in zijn eigen armen over de dorpel.

Van Gennep zag in het leven van de mens vier van dergelijke cruciale overgangen: die van de geboorte, van de puberteit, het huwelijk en de dood. Iedere overgang betekende het verlaten van één levensfase om een volgende fase in te gaan. Hij onderscheidde in iedere overgang drie elementen:

1. séparation (scheiding): de boreling verlaat de veilige, donkere schoot van zijn moeder, een puber verlaat zijn/haar jeugd, een bruid/bruidegom verlaat de vrijheid van het ongehuwde leven, een overledene scheidt van het aardse leven.

2. marge (letterlijk het marginaliseren, buiten spel zetten): de boreling krijgt nog geen naam; de puber verblijft een korte of langere periode buiten de samenleving; de bruid leeft even in afzondering; de weduwe mag niet deelnemen aan het gewone menselijke verkeer.

3. réintegration  (re-integratie): de boreling wordt ritueel opgenomen in de gemeenschap; de puber wordt als volwassene begroet na terugkeer in het dorp; de bruid en bruidegom ontvangen hun status als ouders; de overledene wordt als voorouder aanvaard; de weduwe mag hertrouwen.

Overal in Afrika bestaan Rites de passage. Hoewel zij in onderdelen of details van elkaar verschillen (in sommige culturen bestaat besnijdenis van zowel jongens als meisjes, in andere alleen voor een van de seksen of helemaal niet), is er in alle overgangsrituelen een algemeen patroon te onderscheiden. Het is onmogelijk om een overzicht te geven van al deze rituelen. In deze artikelen wordt een selectie gepresenteerd.

 

 

Print